Hoop
Paradiso 29 september 2019
Van wie is hoop? Wie mag zich er eigenlijk eigenaar van noemen?
De vraag lijkt me wezenlijk en terecht, want het begrip “hoop” heeft een politieke hoedanigheid gekregen. Hoop: de wensende verwachting dat iets goeds, dat nog onzeker is en in de toekomst ligt, werkelijkheid zal worden. Dit zegt mijn Van Dale. Een bescheiden omschrijving, hoffelijk bijna. Maar die opvatting van hoop voldoet niet meer. Hebben we wellicht hoop lang verkeerd begrepen? Heeft hoop wellicht altijd al een element van misleiding in zich gedragen?
“Ik hoop dat het morgen niet gaat regenen” Je mag dit soort dingen nog gewoon zeggen, iedereen zal je begrijpen, het vervult een simpele, sociale functie en je doet er niemand kwaad mee. Maar wanneer Barack Obama beweert dat hoop geen blind optimisme is, maar een hardnekkige innerlijke overtuiging naar iets beters, een overtuiging die moed, inzet en gevecht vereist, dan zet hij daarmee de definitie onherroepelijk op scherp. Hoop is dan opeens een noodzakelijke eigenschap geworden voor elke maatschappelijk verandering.
Obama’s woorden klinken geweldig, krachtig en prikkelend, maar ook gevaarlijk neutraal. Deze omschrijving van hoop kiest geen kant. Iedereen die politiek iets bereikt, van een kinderpardon tot een kinderconcentratiekamp, van vergrote diversiteit tot versterkte segregatie: alle partijen mogen met Obama’s uitleg in de hand hun overwinning claimen.
Machteloosheid en misverstand kenmerken de presidentiële periode van Obama. Zijn scheutige gebruik van het begrip hoop verdoezelde een zorgvuldig toegedekt gebrek. Hoop is namelijk niet neutraal.
Hoop krijg je toebedeeld bij een vermeend gebrek aan beter. Historisch vervult hoop eenzelfde functie als bijvoorbeeld het gebed, als het pleng- of bloedoffer, als de biecht, de aflaat, en het lezen van runen. Wie macht bezit en wil behouden, moet het concrete pad naar de macht verbergen, moet van macht zelf een onwerkelijk terrein maken. Macht als lotsbestemming, vooral niet voorbehouden aan iedereen. Wat beter dan de magische aalmoes van de hoop om een meerderheid aan mensen van hun intrinsieke macht te vervreemden. Hoop is een val, een goeie, een gratis machtsmiddel voor de hoopgever en een koppige toverspreuk voor de hoopnemer.
Wie hoopt, heeft bij voorbaat al verloren. Dus van wie is hoop? Politieke macht, autonomie, vrijheid, rechtvaardigheid: al deze zaken liggen in ieders bereik, in ieders bestaan besloten, dus wie moet er ook alweer precies hopen? Hoop, zo vaag en terughoudend, is eigendom van de 1%.
Tijdens de recente VN klimaattop sprak Greta Thunberg de verzamelde wereldleiders streng toe. How dare you, hoe durven jullie, riep ze, om jongeren om hoop te vragen. Daar gebeurde het dan eindelijk, de bevraging van hoop, de ontmaskering van de macht die het snel om tandeloze hoop wil laten draaien, terwijl Thunberg en de haren zich niet meer laten bedriegen noch afleiden.
Hoop maakt geen deel uit van het vocabulaire van een vrij mens. De politieke verwezenlijking van vrijheid en rechtvaardigheid, van een opener toekomst en een betere wereld, laat zich niet meer terugduwen in een magisch denkend domein. Hoop loopt op haar laatste benen.
Tegenover de hoop staat de eis. De eis. Kijk, dat klinkt al echter, enger, al bedreigender voor elke zittende macht.
Terug naar dat voorbeeldzinnetje: “Ik hoop dat het morgen niet gaat regenen.” Vanwege de neurotische winsten voor de 1% regent het elk jaar meer. De huidige klimaatdestructie is geen force majeure. Het zal vast ooit de bedoeling zijn geweest dat we met hoop in de mond kopje onder zouden gaan. Maar nu eisen we een veiliger en voedend milieu, we eisen een einde aan de uitputtende uitbuiting van ons aller leefomgeving.
Morgen regen? Dat zullen we zelf wel bepalen.
Hou je goed.
Gustaaf Peek